Grijze Geuzen Hasselt

Vrij, vrijzinnig en gastvrij

Varia

Hoe het leven glans te geven
Arkprijs van het Vrije Woord

[Sigrid Bousset, bestuurder Arkprijs van het Vrije Woord & co-initiator huis van Herman Teirlinck] Caroline Pauwels heeft de Arkprijs van het Vrije Woord gekregen. Sigrid Bousset prijst de rector voor de manier waarop ze haar functie invult, voor hoe ze communiceert en voor hoe ze in het leven staat.

In haar essay De revolutie laat Hannah Arendt Theseus aan het woord. De legendarische stichter van Athene vertelt ons ‘wat gewone mensen, jong en oud, in staat stelde de last des levens te dragen: het was de polis, de ruimte waarin een mens vrij kon handelen en spreken, en daarmee “het leven zijn glans kon geven”.

Een samenleving geïnspireerd op de aloude wetten van de antieke stadstaat, waarin mensen vrij kunnen spreken en handelen, moet volgens Arendt gebaseerd zijn op eerlijkheid en transparantie. De wil van burgers om samen te leven in een groter verband veronderstelt een morele houding waarin verantwoordelijkheid centraal staat. Het sociale gevoel van de burger noemt zij een vorm van goede smaak, een gevoel voor redelijkheid en engagement, die ook een zekere belangeloosheid moet hebben. Wanneer de burger zaken wil veranderen in de samenleving, dan doet hij of zij dat niet door naar revolutionair geweld te grijpen, maar via overleg en dialoog. Ik denk dat er geen betere karakterisering bestaat voor het engagement van Caroline Pauwels in de publieke ruimte.

Het vrouwelijke model

Als rector van de universiteit in de hoofdstad heeft ze zich steeds ingezet voor de emancipatorische kracht die schuilt in studeren, in de bezieling door studie. De manier waarop ze zich tot jonge volwassenen richt, toont dat ze de universiteit ziet als een vrijplaats van het denken, als een plek waar toekomstige intellectuelen leren dat theoretische kennis niet los mag staan van reflectie over de samenleving en de bindende normen die we daarin delen.

Het zou in deze tijd al lang geen thema meer mogen zijn, maar het feit dat Pauwels als vrouw deze functie bekleedt, is een bijkomend betekenisvol aspect. ‘Wat ik opeis als vrouw,’ schreef Simone Veil – de eerste vrouwelijke voorzitter van het Europees Parlement – ‘is het recht mij niet te hoeven houden aan het model van mannelijkheid.’ Ze bedoelde daarmee dat er andere modellen zijn om met posities om te gaan die macht en status¬ verlenen. In het patriarchale model werd macht ingevuld met een aura van onkwetsbaarheid en een zekere intimiderende uitstraling.

Het vrouwelijke model dat Veil opeiste, was dat van empathie, begrip en ervaring, om een positie met gezag te bekleden op een niet-autoritaire, solidaire manier. Precies dat is de invulling die Pauwels in de publieke ruimte aan haar functie geeft: die van moraliteit, empathie en sociale verantwoordelijkheid. Ze is niet alleen voor veel ambitieuze vrouwen een rolmodel, ze biedt ook een hoopvol alternatief voor onze samenleving aan, die nog te vaak door patriarchale modellen wordt gedomineerd.

Dat ze als vrouw in een gezagspositie ook de moed heeft haar eigen existentiële kwetsbaarheid te delen, illustreert hoezeer deze empathische houding haar op het lijf is geschreven. Ze heeft haar strijd tegen de ziekte die haar heeft getroffen gedeeld met het publiek, en daarbij blijk gegeven van een bewonderenswaardige levenswil, van positivisme en vitaliteit. De ziekte ziet ze als een compagnon de route die ze meeneemt op haar pad en die haar nieuwe inzichten geeft, namelijk een terugkeer naar de essentie. Niet de essentie van de dingen in onze materialistische wereld, maar de essentie van verbondenheid met mensen en wat ze voor elkaar kunnen betekenen.

Schuiloord tegen doemdenken

Ook uit kunst, filosofie en literatuur blijkt ze kracht te putten. Ze duikt de literatuur in, laaft zich aan de wijsheid van filosofen en beschouwt hun ideeën als ‘een prima schuiloord tegen doemdenken’, waar ze rust vindt. Als publiek figuur communiceert ze over vergankelijkheid als deel van het leven, ze nodigt uit tot reflectie en gesprek. Ook dat is inspirerend, bemoedigend en geruststellend voor velen onder ons.
De rector heeft aangetoond dat een vrouw met een drukke carrière, als alleenstaande moeder, haar kinderen op een verantwoorde en liefdevolle manier kan opvoeden, ze aan zich kan binden met haar wijsheid en haar begrip. Nu steeds meer ondernemende en zelfstandige vrouwen in deze situatie zijn, is ze ook voor hen een lichtend voorbeeld.

Dat alles maakt haar tot een eminente vertegenwoordiger van die utopische polis waarover Arendt het had: de ruimte waarin een mens vrij kan handelen en spreken, waardoor het leven glans en waarde krijgt.
Als medeoprichter van het Hannah Arendt Instituut in volle coronaepidemie, heeft Pauwels een droom waargemaakt. Ze heeft in Vlaanderen een biotoop gecreëerd voor de aanmaak van vernieuwende ideeën rond samenleven, verdraagzaamheid en solidair burgerschap. Zo verbindt ze wetenschappelijke kennis over die thema’s met inzichten en ervaringen van beleidsmakers, organisaties en burgers.

Grote steden kampen vandaag met problemen waarin vragen over zinvol samenleven centraal staan. Hun demografische complexiteit vraagt om non-conformistische, frisse ideeën en een aanpak voor de toekomst, geïnspireerd op een hernieuwde definitie van wat samen leven, samen denken, en samen doen betekenen. Bij het engagement dat hoort bij complexe vernieuwingen is er nood aan persoonlijkheden die vertrouwen wekken, die positief in het leven staan en die vast van plan zijn de samenleving van de toekomst vorm te geven. In dit alles speelt Pauwels sinds lang een sleutelrol.

Leer leer leer

Haar culturele, sociale en verbindende initiatieven zijn verfrissend in het Vlaanderen van vandaag. Niet voor niets is het thema dat ze als curator koos voor de jongste editie van Theater aan Zee dat van de verwondering. Haar motto: ‘Leer leer leer. En verwondering zal je te beurt vallen.’ Of om het met Albert Einstein te zeggen: ‘Er zijn slechts twee manieren om je leven te leiden. Doen alsof niets een wonder is. En doen alsof alles een wonder is.’ Pauwels koos voor het tweede. Ze koos ervoor om kritisch, maar met vertrouwen en verwondering naar de wereld te kijken. En om de moed op te brengen om zelf te denken. Sapere aude.

De jury van de Arkprijs van het Vrije Woord was dan ook unaniem. Ze dankt Pauwels voor haar moedige en aanhoudende verdediging van het vrije woord, van het ‘durven denken’. Voor haar stem die ook ver buiten academische kringen klinkt, kritisch en empathisch. Voor haar doorzettingsvermogen, haar positieve, verbindende houding en haar inspiratie.

Dit is een ingekorte versie van de laudatio. De Arkprijs van het Vrije Woord werd 70 jaar geleden opgericht door Herman Teirlinck. De uitreiking vindt plaats in Beersel, waar midden november het gerestaureerde huis van Teirlinck als culturele ontmoetingsplek opnieuw de deuren opent voor het publiek.

Bron: De Standaard, 9 oktober 2021.


Demograaf Patrick Deboosere: “Arbeiders hebben altijd gevochten om over hun tijd te kunnen beschikken”

[Gaston Van Dyck] “Hoog tijd dat dit boek er is”, zo kan je alleen maar besluiten na lezing van Lang leve de vergrijzing van demograaf Patrick Deboosere. Omdat het zoveel mythes onderuithaalt. Zoals “dat we de vergrijzing alleen gaan kunnen betalen als we allemaal wat langer werken”.

De titel klinkt bijna als een provocatie, maar dat is het boek lang niet. Toch slaat het nagels met koppen, die zonder twijfel bij minister van Pensioen Bacquelaine en andere pensioenhervormers hard aankomen. Zij schilderen de vergrijzing af als een tsunami, als iets dat we alleen met grote inspanningen van iedereen kunnen financieren. Voor Deboosere is de vergrijzing een succesverhaal. “De levensverwachting ligt in België vandaag op meer dan 80 jaar. Dat wil zeggen dat bijna iedereen die vandaag in ons land geboren wordt haast een garantie krijgt dat hij of zij 80 of 85 jaar zal worden. Dat is toch fantastisch!” En of hij een punt heeft. Welke ouder of grootouder zal er rouwig om zijn, dat nog maar hoogst zelden een kind of kleinkind vóór hen sterft? Honderd jaar geleden haalde een op de vijf kinderen de vijf jaar niet. Vijftig jaar terug waren er maar weinig tieners die hun vier grootouders nog bij leven kenden. Vandaag is dat de regel, geen uitzondering. “Het is gewoon het beste wat de mensheid ooit is overkomen, een resultaat waar we al generaties naar gestreefd hebben”, aldus VUB-professor Patrick Deboosere. Als demograaf werkt hij vooral met cijfers en statistieken, als auteur heeft hij veel oog voor de politieke context en vooral voor de sociale gevolgen die achter de statistieken schuilgaan.

Straks is wel een kwart van onze bevolking ouder dan 65. Dat succes vormt dus ook een uitdaging die we nog nooit gekend hebben.

Patrick Deboosere. Ja, maar het leven zelf is een uitdaging! We krijgen nu een bevolking met een groter aandeel ouderen, dat is uiteraard een belangrijke verandering. Maar dat is een algemene trend in alle geïndustrialiseerde landen, niet alleen voor België. Ten tweede is dat niet per se negatief. Als bijna iedereen bij geboorte mag verwachten 85 te worden, dan krijg je onvermijdelijk een grote groep ouderen. Vergeet dus de bevolkingspiramide, voortaan krijgen we een rechthoek met bovenaan een kleine piramide. Maar dat gegeven is op zich geen probleem. We associëren vergrijzing al snel met iets negatiefs, maar kijk rond in de wereld: maatschappijen met een grote groep ouderen zijn rijkere maatschappijen. Dezelfde factoren die ervoor zorgden dat we kinder- en vroegtijdige sterfte hebben kunnen uitschakelen, hebben ook voor welvaart gezorgd. En zo’n maatschappij is ook niet minder innovatief. Innovatie gebeurt zelfs vooral in die zogenaamd verouderde maatschappijen.

En toch vinden alle traditionele partijen, dat we met z’n allen langer moeten gaan werken om de vergrijzing betaalbaar te houden.

Patrick Deboosere. (zucht) Tja. Dat iedereen daar zo over denkt, komt voor een stuk doordat men dat altijd maar herhaalt. De vergrijzing die als een tsunami op ons afkomt, dat is het enige beeld dat mensen horen. Maar daar is heel veel op te zeggen.

Het aandeel 65-plussers in de bevolking is gestegen van 6 procent na Wereld Oorlog I tot 19 procent vandaag. Dat hebben we perfect aangekund, omdat de productiviteit vele malen sneller is gestegen. Vandaag is België viermaal rijker dan 60 jaar geleden. Tegen 2030 zal het aandeel ouderen opnieuw met 6 procent stijgen. Dat is veel, maar toch slechts de helft van de stijging die we al achter ons hebben. Na 2030 blijft het percentage ouderen op hetzelfde niveau. Tussen haakjes, Japan zit al jaren met een kwart van de bevolking boven de 65. De vergrijzing is een heel traag proces, vele malen trager dan de innovatie van onze economie en van de stijging van de productiviteit. Het gaat echt om een politieke keuze. Die hebben we ook gemaakt met de sociale zekerheid. De essentie daarvan is dat we iedereen zekerheid geven, ook voor zijn of haar oude dag.

U zegt in uw boek: “In een rijk land als het onze is het onzinnig om mensen langer dan hun 65ste te laten werken”.

Patrick Deboosere. Absoluut. Mensen die zeggen dat we niet anders kunnen dan langer te gaan werken, zien niet alleen de stijgende productiviteit over het hoofd.

Patrick_DeboosereTen eerste stijgt de levensverwachting wel, maar dat betekent alleen dat er meer mensen oud worden, niet dat we langer leven. Er zijn er die van een eeuwige jeugd dromen, maar dat blijven slechts dromen. De levensduur van de mens ligt al duizenden jaren min of meer vast.

Ten tweede is er de realiteit van het verouderingsproces. Het is natuurlijk waar, we worden gezonder oud. Er zijn bijna geen mijnwerkers meer met stoflong, we verwarmen ons niet meer met kolen of hout, de lucht is gezonder, we werken meer op kantoor dan in de fabriek … Maar het verouderingsproces blijft wel min of meer wat het al duizenden jaren is. Een verpleegster van 60 die een patiënt moet optillen, voelt het verschil met toen ze 30 was. Een kwart van de mensen op 60 jaar heeft gezondheidsproblemen die het werken bemoeilijken. Van de kortgeschoolden heeft zelfs een derde in de leeftijdsgroep van 50 tot 64 problemen om betaald werk te verrichten. Voor de meeste mensen is het pensioen een welgekomen verademing.

Mijn punt is dat we niemand zouden moeten verplichten om langer dan 65 jaar te blijven werken. Kunstenaars, professoren, rechters, advocaten mogen dat gerust doen, maar we mogen daar niemand toe verplichten.

Voor u ligt de strijd om het pensioen in het verlengde van de strijd voor de achturendag en voor de betaalde vakantie.

Patrick Deboosere. Dat is zo. De arbeidersbeweging heeft altijd gevochten voor eigen tijd, tijd om te recupereren maar ook om te ontspannen, om van het leven te genieten. Daartegenover staat de neoliberale agenda, die deze tijd wil inpalmen met argumenten die op zich niet verschillen van de argumenten tegen de achturige werkdag. De vraag is: zijn we slaaf van onze economie of dient de economie de mens. Dat is ook de inzet van het pensioendebat.

Lang leve de vergrijzing, Patrick Deboosere met medewerking van Marijke Persoone (ACV Puls en Hart boven Hard). EPO, 288p, 22,50 euro


Twee aan te raden boeken van Philippe Sands

SandsPhilippe Sands QC (Londen, 17 oktober 1960) is een jurist, hoogleraar, auteur en advocaat met dubbele Frans-Britse nationaliteit. Sands is hoogleraar internationaal recht aan University College London en directeur aldaar van het Centre on International Courts and Tribunals. Als advocaat is hij verbonden aan het kantoor Matrix Chambers, dat eveneens onder meer Ben Emmerson en in het verleden Cherie Booth huisvest.
Sands verdedigde al zaken voor het Internationaal Gerechtshof, het Internationaal Zeerechttribunaal, het Europees Hof van Justitie, het Europees Hof voor de Rechten van de Mens en het Internationaal Strafhof. Hij arbitreerde ook al voor het Internationaal Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen (ICSID) en het Hof van Arbitrage voor Sport (CAS). Hij was betrokken bij een aantal van de belangrijkste internationale rechtszaken, van Pinochet tot Guantanamo.

1. Galicische wetten
Recensie door Leo de Haes
Sands_Galicische_wettenOoit gehoord van Hersch Lauterpacht of Rafael Lemkin? Ik niet, maar na lezing van Galicische wetten, het razend spannende boek van mensenrechtenadvocaat en professor Philippe Sands, blijven de namen van deze twee belangrijke juristen voor eeuwig en een dag in mijn geheugen gebrand. Hersch Lauterpacht muntte na de nederlaag van de nazi’s het begrip ‘misdaad tegen de menselijkheid’, terwijl Rafael Lemkin de term ‘genocide’ lanceerde, twee nieuwe inzichten die voor een revolutie in de internationale rechtspraak hebben gezorgd.

Zonder Lauterpacht en Lemkin zouden Pinochet of Milosovic nooit zijn aangeklaagd of was er geen Joegoslavië- of Rwandatribunaal geweest, om nog maar te zwijgen van het Internationaal Strafhof. Sands duikt in hun tragische privégeschiedenis, fileert hun rivaliteit en schetst de historische achtergrond waarin hun denken ingebed ligt, van de deconfiture van de Oostenrijks-Hongaarse dubbelmonarchie tot het proces van Neurenberg in 1945. Sands stoot in zijn onderzoek op ongeziene toevalligheden: het gezin Lauterpacht woonde in dezelfde straat als Sands opa Leon Buchholz; Lemkin en Lauterpacht komen beiden uit Galicië en studeerden aan dezelfde faculteit in Lviv (nu in West-Oekraïne) en zelf kreeg Sands les van de zoon van Lauterpacht. En bovendien: Leon, Hersch en Rafael waren alle drie joods, zijn hun heimat Galicië ontvlucht, terwijl vrijwel geen enkel achterblijvend familielid het nazisme overleefde.

Daar zorgde Hans Frank voor, Hitlers advocaat en medeopsteller van de rassenwetten van Neurenberg. Hitler benoemde hem in oktober 1939 tot gouverneur-generaal van het ‘Generaal-Gouvernement voor de bezette Poolse gebieden’. Frank sloofde zich dermate uit om de ‘Endlösung der Judenfrage’ uit te voeren dat hij ‘de slachter van Polen’ werd genoemd. Diens vrouw Brigitte waande zich koningin van het gebied. Na de oorlog staan Lauterpacht en Lemkin op het proces van Neurenberg oog in oog met Hans Frank, al weten ze op dat moment nog niet hoe hun familieleden in Galicië eraan toe zijn. In Neurenberg werden politieke leiders voor de allereerste keer veroordeeld om wat ze in hun functie hadden uitgevreten, in het geval van Hans Frank tot de doodstraf. Nooit meer zouden politici zich nog kunnen verschuilen achter de smoes dat ze alleen maar de wetten van het land uitvoerden. Ook presidenten, premiers en andere hogere functionarissen zijn juridisch aansprakelijk voor wat ze in naam van de staat uitrichten. De daden van de staat zijn de daden van mensen en die zijn niet onschendbaar.

Philippe Sands schrijft deze verhalen ongemeen meeslepend op, mede omdat hij de lezer meetrekt in zijn speurtocht, in zijn onverwachte vondsten, in zijn nieuwe vriendschappen (onder meer met de zoon van Hans Frank!) en in zijn vasthoudende research, ook naar de kleinmenselijke kantjes van zijn hoofdpersonen. Want laten we wel wezen: zowel Lauterpacht als Lemkin hebben grote ego’s. Lauterpacht verafschuwt Lemkins idee van genocide, hij vindt het zelfs gevaarlijk, want ‘als men te veel benadrukt dat het ombrengen van een heel volk een misdaad is, komt men niet zo snel tot het inzicht dat het doden van één persoon al een misdaad is’. Lauterpacht was bang dat de term genocide de wij-zijtegenstellingen juist zou vergroten.

In vergelijking met deze koele, hooghartige intellectueel was Lemkin een emotionele drammer die iedereen te pas en te onpas aanklampte (en zich daardoor ongeliefd maakte) om genocide op de valreep in de vonnissen van het Neurenbergproces op te laten nemen. Lemkin had dan ook alle decreten en wetten van Hans Frank verzameld en bestudeerd, ze na zijn vlucht de wereld rondgezeuld en er een weerkerend patroon in ontdekt: de ‘Ausrottung’ van een groep mensen op basis van religie of nationaliteit. Over homoseksuelen sprak Lemkin niet, hoewel hij zelf homo was, misschien wel daarom! Alle vormen van agressie tegen minderheden moesten als een nieuwe misdaad erkend en als dusdanig bestraft worden. Dat lag vooral in Amerika moeilijk want dan zou dat land ook voor de uitroeiing van de indianen in aanmerking kunnen komen.

Hoe dan ook, Sands laat zien dat er voor de strafrechtbegrippen, die we vandaag normaal vinden, een harde strijd is geleverd, intellectueel, persoonlijk en vaak tegen elkaar. Lauterpacht wilde het individu beschermen, Lemkin de groep. Al mochten ze dan al serieus van mening verschillen over het hoe en wie, over het wat, waren ze het ten gronde gloeiend eens: elk individu heeft rechten, regeringsleiders kunnen niet (langer) naar willekeur hun eigen onderdanen mishandelen of doden en als dat toch gebeurt, mag de internationale gemeenschap ingrijpen. Zo bevat het boek van Sands niet alleen de geschiedenis van twee uitzonderlijke juristen, maar ook van twee nieuwe delicten die het aanschijn van de internationale rechtspleging fundamenteel hebben veranderd. Het werk van Lauterpacht werd de inspiratiebron van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens uit 1948, uitgerekend een dag eerder werd het Genocideverdrag getekend.

Sands verknoopt de levens van deze twee juridische wereldverbeteraars op ingenieuze manier met de geschiedenis van Lviv en die van zijn familie. Lviv maakte in de twintigste eeuw een turbulente tijd door. Het hoorde eerst tot het Oostenrijks-Hongaarse Rijk en heette toen Lemberg, nadien kwam het als Lwow bij Polen, na de Tweede Wereldoorlog bezette de Sovjet-Unie Galicië en heette de stad Lvov en na de verovering door de nazi’s werd het opnieuw Lemberg. Daarna kwam het weer bij de Sovjet-Unie en vandaag hoort het bij Oekraïne. Tot acht keer toe veranderde de stad van nationaliteit. Terwijl onder de Dubbelmonarchie Oekraïners, Polen en Joden zonder al te veel spanningen samenleefden, stookte nadien het oplevend nationalisme het antisemitisme op en namen de etnische agitaties overhand toe. Telkens als de auteur zijn opa naar ‘vroeger’ polste, kreeg hij het standaardantwoord: ‘niet interessant’. Een enkele keer werd er aan Lemberg gerefereerd, maar over Lviv had Sands nooit gehoord.

Ook zijn moeder was hem niet erg behulpzaam. Over de oorlog heerst in de familiekring volstrekte stilte. Maar waarom vluchtte opa Leon dan in zijn eentje naar Parijs en liet hij zijn vrouw en kind in Wenen? En waarom kwam zijn eenjarige dochter alsnog naar Parijs zonder de moeder? En hoe en met wie raakte de peuter ¬- de moeder van de auteur – in Parijs? De auteur lost elke vraag een voor een op maar na elk antwoord doemt een nieuw geheim op. Zo baant Sands zich met vallen en opstaan een weg naar zijn eigen verzwegen wortels. Uiteindelijk blijkt dat zijn eigen familieverhaal nauw samenhangt met dat van de twee grote juristen. Galicische wetten is daardoor een tweevoudige detective en bovendien dubbel zo spannend als een doorsnee misdaadroman.

In De Morgen vertelde Philippe Sands dat zijn buurman John LeCarré hem uren heeft bijgepraat over structuur en spanning van een boek. Dat is eraan te merken. Sterker, Philippe Sands overtreft de meester. Zowel inhoudelijk, stilistisch als verhaaltechnisch is dit een adembenemend boek.

Philippe Sands, Galicische wetten. Over de oorsprong van genocide en misdrijven tegen de menselijkheid, Spectrum, 2018, 512 blz.

2. De Rattenlijn
Recensie door Cees Nooteboom
Sands_RattenlijnIn De rattenlijn spelen misdadige ideologie, rassenwaan, onderdrukking en verzet een rol. Sands is erin geslaagd de chaos een schijn van helderheid te geven.

Zijn nieuwe boek, The Ratline, heet Die Rattenlinie in het Duits. Waarom dat in het Duits meteen luguberder klinkt, weet ik niet. Misschien door het meervoud, maar in ieder geval wordt ermee bedoeld de veel begane route via het Vaticaan die Duitse en Oostenrijkse oorlogsmisdadigers de kans bood om na de Duitse nederlaag naar Latijns-Amerika te vluchten. Voorbeelden: Eichmann, Mengele. Ook de hoofdpersoon van dit boek doet een uiteindelijk mislukte poging om die weg te nemen, maar voor het zo ver is wordt hij door de dood verrast.

Het is een omvangrijk boek. Geen roman, terwijl het daarvan soms veel weg heeft en je jezelf er af en toe op betrapt dat hier niet één maar meerdere films uit te halen zouden zijn. De hoofdpersoon van het boek is baron Otto von Wächter, ooit in de Tweede Wereldoorlog de Duitse bestuurder van het Poolse Galicië onder gouverneur-generaal Hans Frank, die later in Neurenberg als oorlogsmisdadiger werd opgehangen. Twee andere hoofdpersonen zijn de zoons van deze twee mannen, waarvan de ene wel en de andere niet in de schuld van zijn vader gelooft, niet helemaal in ieder geval. Sands gaat met beiden om. Niet alleen gaan beide zoons ook met elkaar om, ze treden zelfs een keer op voor de BBC, waarbij die schuldvraag als een heet hangijzer tussen beiden blijft liggen.

Terwijl ik dit schrijf liggen naast mij twee krantenartikelen, alletwee met een verschillende, maar duidelijk klerikale figuur op de enige foto. Het ene artikel is een bespreking van enige tijd geleden over het boek Hitlers Mann im Vatikan en gaat over Alois Hudal, de controversiële bisschop en rector van het priestercollege Santa Maria dell’Anima in Rome. Dat laatste was hij maar tot 1952, want toen moest hij onder druk van de Curie zijn rectoraat opgeven.

Het tweede stuk gaat over een andere, veel bekendere inwoner van het Vaticaan, Pius de XIIe, en de vraag die daarin aan de orde komt is: wat wist de Curie precies en wanneer over de holocaust en hoe heeft zij daarop gereageerd? Waarom schreef deze Pius al in 1942 aan de Duitse bisschoppen dat hij zou moeten schreeuwen, terwijl hij verplicht was te zwijgen? Wat betekenen deze dingen? Waarom moest hij zwijgen? Het starre gezicht van de paus op de foto ziet er boven zijn hermelijnen kraag uit als een masker. Op het moment van de foto heeft hij de twee vingers van zijn rechterhand opgeheven om de zegen te geven, maar aan wie is niet duidelijk en het masker daarboven verraadt niet veel. Het stuk is een interview in de Süddeutsche Zeitung van 17 februari 2020, met als bijschrift: ‘Zijn pontificaat stelt historici en theologen tot vandaag de dag voor veel raadsels.’

De titel van het interview luidt: ‘Misschien had Hitler een exorcist kunnen gebruiken’. Degene die geïnterviewd wordt is de kerkhistoricus Hubert Wolf, die vertelt dat dit jaar in maart, na zoveel jaar, de geheime archieven van het Vaticaan eindelijk open zullen gaan. Het begint ermee, zegt de krant, ‘dat de pauselijke gezantschappen van Bern tot Buenos Aires en van Parijs tot Istanbul kennelijk op de hoogte waren van de holocaust en wat ze daarover naar Rome schreven, en in dat verband of de Kersttoespraak van de paus in 1942 dan als een waarschuwing aan de nationaal-socialisten bedoeld was’.

Iemand die hier zeker in zal duiken moet Philippe Sands zijn. Documenteren, het opsporen en duiden van documenten, is een van zijn grote kwaliteiten. Papieren die al sinds de jaren dertig in de geheime kelders van het Vaticaan gelegen hebben, moeten voor hem een enorme uitdaging zijn. Al in zijn eerste boek, Galicische wetten (2018), had hij niet alleen met de uiterste nauwkeurigheid en het instinct van zowel een gedegen historicus als een uiterst geniale detective het uitmoorden van zijn eigen familie in Lemberg, Lviv, Lvów onderzocht en beschreven, maar ook de confrontatie gezocht met Niklas Frank, de zoon van Hans Frank, een vriendschap die zo ver ging dat hij samen met die zoon de cel in Neurenberg had bezocht van waaruit diens vader naar de galg gelopen was. Nu is er in dit boek sprake van een andere zoon van een andere Oostenrijkse nazi, Horst von Wächter, die Sands regelmatig in zijn kasteel in Oostenrijk opzoekt en van wie de vader, Otto von Wächter dus, weliswaar in een positie lager dan Hans Frank, toch ook een oorlogsmisdadiger was die de dodendans had weten te ontlopen en die vóór hij via de rattenlijn naar Zuid-Amerika kon ontsnappen een raadselachtig einde had gevonden in het Vaticaan.

Sands_Rattenlijn_AOp dat punt begint het nieuwe boek. Hoe had deze Otto von Wächter weten te ontsnappen? Hoe had hij de jaren vlak na de oorlog weten te overleven, tot hij in juli 1949 door twee monniken ziek bij een klooster in Rome werd afgeleverd? En hoe had hij ooit zoveel jaren uit handen van justitie weten te blijven? Over het hoe en wat van die dood in 1949 bestaan veel raadsels. De eenvoudigste oplossing is wel dat hij bij het zwemmen in de Tiber een ziekte had opgelopen. Het alternatief was dat hij vermoord zou zijn, en als je het hele boek gelezen hebt zou je dat nog kunnen geloven ook. En dat een gezochte oorlogsmisdadiger in de zomer van 1949 ongehinderd in de Tiber kon zwemmen en ’s nachts in een klooster kon overnachten, verbaast je dan allang niet meer.

Over de twee zonen schrijft Sands met sympathie – zelfs in het geval van Horst von Wächter, die weliswaar inziet ‘dat de bevolking van Galicië het grootst mogelijke onrecht is aangedaan’, maar tot het laatst weigert in de schuld van zijn vader te geloven, ook al was deze officieel beschuldigd van massamoord op meer dan honderdduizend mensen. Ook na het zien van de film die in 2015 in New York wordt vertoond (A Nazi Legacy: What our Fathers Did) blijft hij bij dat standpunt, maar het zien van de film heeft wel tot gevolg dat hij Sands inzage geeft in de papieren van zijn moeder.
‘Een onontkoombaar labyrinth’ zette ik destijds boven mijn bespreking van Galicische wetten, en met het nieuwe boek is dat niet anders, en ineens krijgt het woord ‘ingewikkeld’ zijn zuiverste betekenis. Dagboeken, gecodeerde brieven en geheime documenten zijn hier in elkaar gewikkeld en worden door een meesterbrein ontleed.

Sands is advocaat bij het Internationaal Strafhof in Den Haag, zijn moeder was als kind en enige overlevende van een grote joodse familie uit Lemberg (dat dus ooit ook Lviv en Lvów geheten heeft, terwijl het gewoon op dezelfde plaats bleef liggen en dan weer Russisch, dan weer Pools of Oekraïens gebied was) naar Londen gevlucht. Over die familie en over de plaats waar ze vandaan kwamen ging Galicische wetten. Dit nieuwe, al even onontkoombare boek zet de geschiedenis voort. Door de papieren van Charlotte, vrouw van Otto von Wächter en moeder van zijn vele kinderen, weten we nu wat er sinds het einde van de oorlog met haar man gebeurd is. Dat is alleen al een waanzinverhaal. In de chaos die ontstond na de zelfmoorden van Hitler, Goebbels, Himmler en allerlei mindere goden probeerde iedereen zichzelf te redden.

Bezettingsmachten, verschuivende grenzen, plaatsen die andere namen krijgen, nieuwe machthebbers, het is een free for all waarin mensen verdwijnen, in het niets oplossen. Voor iemand van nu is het bijna ondoenlijk je de chaos van die dagen voor te stellen, een chaos waarin het zonder meer mogelijk was om totaal te verdwijnen en nooit meer gevonden te worden, zoals Martin Bormann. Ook Otto von Wächter verdwijnt, zoals we nu weten in de hoge, wilde bergen onder Salzburg. Hij is niet alleen, hij brengt daar drie jaren door in het gezelschap van een jonge SS-soldaat die hem helpt te overleven, zwervend tussen berghutten en andere toevluchtsoorden.

Ik heb geprobeerd die landschappen op de kaart te vinden, Wagrainer Höhe, de Radstädter Tauernpass. De hoogte van de bergen onder in de provincie Salzburg is op de kaart aangegeven, de ontberingen in de driemaal terugkerende strenge winters mag je er zelf bijdenken. Een ijskoud Crusoe-bestaan in die extreme gebieden, het liefst boven de boomgrens, omdat daar de kans op ontdekking minder is; allerlei rondtrekkend volk, stropers, zwervers, maar ook joden die uit de concentratiekampen ontsnapt of bevrijd waren en mensen die via Italië naar Israël wilden reizen, probeerden in die streken te overleven.

Charlotte von Wächter is intussen teruggekeerd uit Galicië, in een totaal veranderd Oostenrijk waar nazi’s niet meer welkom zijn, huizen teruggevorderd worden, waar haar broers als vroegere partijleden hun bedrijf verloren hebben. Zij moet proberen verder te leven met zes kinderen. In eerste instantie weet ze niet waar haar man gebleven is. Ze vindt hem niet, hij vindt haar. Op een dag komt er een meisje naar haar toe met zijn trouwring en een boodschap, waar zij hem zou kunnen vinden. Deze scène wordt door Sands meesterlijk beschreven. Terwijl je het weet, doet het er even niet meer zoveel toe wat je van deze mensen denkt. Ergens in de bijbel (Spreuken 31) staat: ‘een sterke vrouw wie kan haar vinden…’

Otto von Wächter was geen voorbeeldig echtgenoot geweest en ook al had zij haar verliefdheden gehad, haar trouw in zware tijden was tegen alles bestand. De geschiedenis van hun huwelijk komt in het boek uitvoerig aan de orde, haar verliefdheid, zijn terughoudendheid in het begin, zijn monarchistische vader die na de Eerste Wereldoorlog zijn geld verliest, maar als verdienstelijk militair een adelstitel krijgt, waardoor de zoon zich later Freiherr von Wächter mag noemen. En dat alles in het Wenen van Gustav Mahler, Sigmund Freud en de Wiener Werkstatte. Maar ook in het Wenen met Karl Lueger als antisemitische burgemeester, waar in enorme antisemitische demonstraties veertigduizend mensen betogen dat men de burgerrechten van joden moet afnemen en dat iedereen die na 1914 het land is binnengekomen weer dient te verdwijnen.

Bij een van de vele rellen wordt Otto gearresteerd en tot veertien dagen gevangenis veroordeeld, een voorlopige straf die hij niet hoeft uit te zitten. Al in 1923 wordt Otto von Wächter lid van de NSDAP. Al zijn vrienden dateren uit die tijd, hij zal ze later nog nodig hebben, voor zover ze dan nog leven. Hij trouwt in 1932 met de mooie fabrikantendochter Charlotte Bleckmann, een jaar voordat zijn landgenoot Hitler in Berlijn Reichskanzler wordt. En weer een jaar later is Otto de leider van een groep nazi’s die probeert de Oostenrijkse Bondskanselier Dollfuss te verjagen. Hij is daar zelf niet bij, en in de chaos van die aanslag wordt Dollfuss door een ontslagen sergeant doodgeschoten. De putsch mislukt, Otto wordt aangeklaagd wegens hoogverraad en verdwijnt, niet voor de laatste keer – hij wordt een meester in het verdwijnen.

Voorlopig moet hij afwachten. In Oostenrijk schuiven de sentimenten heen en weer, Dollfuss wordt opgevolgd door Schuschnigg, maar het blijven extreem onrustige tijden. Hij slaat de opstand neer, maar moet in 1938 toelaten dat Hitler Oostenrijk annexeert, einde onafhankelijkheid. Oostenrijk wordt als Ostmark een deel van het Duitse rijk, waarin Otto von Wächter snel carrière zal maken. Voorlopig vinden we hem terug in het hoofdkantoor van de Sicherheitsdienst des Reichsführers-SS in Berlijn, afdeling criminaliteit van de SD. De geschiedenis maakt nu grote passen, in 1939 komt er een Molotov-Ribbentroppact, dat inhoudt dat de Sovjet-Unie en Duitsland elkaar niet zullen aanvallen en men Polen min of meer onderling verdeelt. Niet lang daarna worden de kaarten nogmaals anders geschud, de Tweede Wereldoorlog is uitgebroken en zowel Duitsland als Rusland valt Polen binnen. Hans Frank wordt gouverneur-generaal. Niet veel later wordt Otto von Wächter gouverneur in Krakau en later ook in Lemberg – waar dus de ouders en de familie van Sands wonen.

De jaren van de Duitse bezetting worden beschreven, het getto, de deportaties, maar ook de luxe waarin de familie Von Wächter nu leeft, de kunst die Charlotte uit het Nationale Museum in Krakau zal meenemen en veel later, als de tijden nogmaals veranderd zijn, ook gedeeltelijk zal verkopen. De controverses van haar man met andere nazi-bestuurders, die later gebruikt zullen worden als een houding van bijna-verzet, de ideeën van Wächter om een Oekraïense brigade op te richten die dan tegen de bolsjewieken zou moeten vechten, maar ook de onontkoombare bewijzen van schuld aan massa-executies en getekende doodvonnissen.

Het is een boosaardige, langzame dans waaraan dan toch nog vrij plotseling een einde zal komen. De bewezen schuld die voor zoon Horst nooit genoeg bewezen is, met al een horrorscenario dat eindigt met Otto von Wächter op de vlucht in de Oostenrijkse bergen, daar waar we al waren, en waar zijn vrouw hem drie jaar lang elke paar weken zal opzoeken, tot hij in 1949, uiteindelijk naar Rome vertrekt, omdat zijn jonge soldatenvriend naar huis en familie terug wil. Daar kan hij, geholpen door mensen die we meestal niet leren kennen, zijn intrek nemen in klooster Vigna Pia. Otto, die nu plotseling Alfredo Reinhardt heet, beschrijft het in een brief aan zijn vrouw Charlotte als ‘een halve ruïne, half romeins bad, half gevangenis, vuil maar ook romantisch’.

Slecht heeft hij het niet, zeker niet als je het vergelijkt met de miljoenen die onder zijn regime in de getto’s of de kampen leefden en omkwamen, want daar werd om half acht ’s avonds geen genereuze portie pasta met groenten geserveerd en ‘flinke hoeveelheden rode wijn’. Oostenrijk is verdeeld in meerdere bezettingszones, Wächter is ervan overtuigd dat de Amerikanen hem zoeken en dat organisaties als die van Simon Wiesenthal hun ogen wijd open hebben. Hij weet dat ook andere groepen naar verborgen nazi’s op zoek zijn. Dit is een tijd waarin met het verleden wordt afgerekend, en niet altijd via de rechtbank. Daarom is het dubbel verbijsterend dat hij al die tijd in Rome weet te overleven, hij zelfs als figurant in een film optreedt en ook op andere manieren naar werk zoekt. En al die tijd weegt hij zijn kansen om naar Argentinië of Brazilië te vluchten.

Zo ver komt het niet, hij sterft aan een vergiftiging. Een tijdlang houdt het boek ons nog in spanning of dat nu door water uit de Tiber komt (hij was een hartstochtelijk zwemmer) of doordat daar iemand aan te pas gekomen is, zoals zijn zoon Horst gelooft. Ik mag het hier niet verraden. Zeker is dat Philippe Sands een boek geschreven heeft waarin een misdadige ideologie, rassenwaan, chaos, onderdrukking en verzet en al hun naweeën een rol spelen. Dat hij erin geslaagd is als een tovenaar deze chaos een schijn van helderheid te geven is een grote prestatie, ook al omdat goed en kwaad zo strikt beschreven zijn. Dat het ook als waarschuwing in nieuwe, donkere tijden gelezen kan worden.

Philippe Sands, De rattenlijn. Leugens, liefde en gerechtigheid op het pad van een Nazi-vluchteling.
Uitgeverij Spectrum, 2020. 472 pagina’s.


De worsteling met de gevoelens en gedachten van onze voorouders

Ilja Leonard Pfeijffer, Nederlandse schrijver

Erfgoed is van levensbelang voor onze soort, want het is het geheim van ons succes. Zonder ons collectieve geheugen vallen we terug in dierlijk gescharrel, schrijft Ilja Leonard Pfeijffer.

Na vele duizenden miljoenen jaren waarin er geen tijd en geen geschiedenis bestonden, alleen een voort¬durend hier en nu waarin klauwen en tanden vochten om hun voortbestaan, verhief zich een dier op twee ¬benen en begon te spreken. Dankzij zijn spraak kon hij samenwerken met soortgenoten, en toen ging het snel. Nadat de eerste mammoet was geveld, verrezen er in een mum van tijd piramides in het zand van de woestijn, en een oogwenk later stond de eerste mens op de maan.

Met de spraak kwamen de plannen en de plannen creëerden de tijd. Omdat de mens leerde van begane fouten en voortborduurde op eerdere successen, werd het geheugen uitgevonden, dat de geschiedenis moest bewaken. Oudere leeuwen, antilopen, bevers en sabeltandtijgers werden door hun soortgenoten afgedankt en crepeerden darwinistisch in het kreupelhout onder een schamele bosschage, maar oude mensen kregen een ereplaats aan het kampvuur, waar ze avond na avond gedwongen werden de verhalen te vertellen die ze lang geleden hadden gehoord van de oude mensen van toen.

Het geheugen werd een collectief geheugen, dat over de generaties heen reikte. En algauw werd alle bijeengescharrelde kennis te omvangrijk om te onthouden. De mens had meer beleefd en geleerd dan in één hoofd paste. Zo werden boeken noodzakelijk, en elke generatie stapelde haar eigen boeken boven op de berg boeken die haar had bijgepraat over de vooruitgang tot dan toe.

Iemand die niet leert lezen of verkiest het niet te doen, is gedoemd om slechts één leven te leiden. Hij of zij zal nooit de gedachten kennen van wie eerder mens is geweest. Iemand die nooit naar het museum gaat, zal nimmer kijken met de ogen van zijn voorouders. Iemand die geen theater of concertzalen bezoekt, zal de emoties van onze broeders uit het verleden nooit navoelen.
Dat is erfgoed. Erfgoed is van levensbelang voor onze soort, want het collectieve geheugen dat in ons erfgoed is gematerialiseerd, vormt het geheim van het succes van de mensheid. Zonder ons geheugen vallen we terug in dierlijk gescharrel door het struweel van onze planeet met lichaamskracht en voortplantingsdrift als enige wapenen tegen annihilatie.

Heilige taak

Cultuur is interactie met erfgoed. De manier waarop wij een plek voor onszelf bedenken in een appendix op de oude verhalen, bepaalt onze identiteit en ons zelfbeeld. ‘Verhalen moeten worden verteld,’ zegt de protagonist van mijn roman Grand Hotel Europa tegen Abdul, ‘omdat verhalen betekenis geven aan de gebeurtenissen en omdat zonder betekenis alles zinloos wordt. Omdat je, als je het verhaal niet vindt in de willekeur, de hoop kunt opgeven dat je ooit nog iets begrijpt. Omdat we mensen zijn, en dat is wat mensen sinds mensenheugenis doen: ze vertellen elkaar verhalen. Als iets cultuur is, dan is dat het: een collectief geheugen van alle verhalen die definiëren wie wij zijn en wat het betekent dat wij mensen zijn. Op de dag dat wij ophouden elkaar verhalen te vertellen, verkruimelt empathie met medemensen, stort het samenwerkingsverband in dat wij samenleving noemen, en zijn wij als personages in een postapocalyptische dystopie overgeleverd aan elkaars overlevingsinstinct en aan de vraag of de producer om commerciële redenen ondanks alles een ongeloofwaardig happy end wil forceren.’

Laat niemand dus ooit het woord ‘cultuureducatie’ in de mond nemen zonder te huiveren van ontzag bij de majeure importantie van deze heilige taak. Door onze kinderen in te wijden in onze cultuur maken wij hen deel van de mensheid en haar geschiedenis en geven wij hun alle verhalen die ooit bedacht zijn om betekenis te scheppen in de chaos, alsmede alle mechanismen die ooit zijn toegepast om als mens in de wereld te overleven. Wij geven dit alles voor beter. Wij gieten ons geheugen over in die kleine hoofdjes met de bedoeling dat ze daar de rest van hun leven kritisch tegenover staan en het hunne aan toevoegen, alvorens zij hun geheugen overdragen op hun kinderen.

Anders dan in Nederland, is in België het onderwijs nog niet afgeschaft. Dus er is hoop dat mijn Belgische ¬lezers zich vervelen bij de overbodigheid van mijn betoog. In Nederland heeft de misvatting postgevat dat je kinderen alles hebt geleerd wanneer je hen hebt geleerd te googelen, en dat het enige wat verder voor de rest van hun schoolcarrière nog relevant is, de vraag is of ze het leuk vinden. Het feit dat juist Nederland in toenemende mate kampt met de grootst mogelijke verwarring over cultuur en identiteit, is daar naar mijn vaste overtuiging een direct gevolg van.

Wie niet deelt in het collectieve geheugen, loopt het gevaar te concluderen dat hijzelf de maat is van alle dingen en zijn eigen gekwetstheid als alles¬bepalend criterium te beschouwen. Wie geen voeling heeft met erfgoed, kan zijn eigen opinie niet relativeren. Hij is niet toegerust voor het ¬leven. Hij staat rillend op het startblok zijn mening te geven over het zwembad zonder dat hij kan zwemmen. Hij weet niet eens wat zwemmen is. Hij weet niet eens dat er zoiets als zwemmen bestaat.

Hersenoperatie

Cultuureducatie is niet leuk. Het is een langdurige en moeizame worsteling met de gedachten en gevoelens van onze voorouders. Het kost inspanning en moeite om zich het collectieve geheugen van de mensheid eigen te maken en het is een taak die nooit volledig kan worden volbracht. De reden waarom we moeten volharden in cultuureducatie, is niet dat het zo’n fijne bezigheid is, maar dat deze bezigheid van levensbelang is voor de toekomst van onze samenleving.
Maar juist bij diegenen die het het hartgrondigst met mij eens zijn op dit punt en die altijd al hebben beweerd dat de toekomst van de jeugd gelegen is in een degelijke tuchtiging met kunst en cultuur, ligt een ander misverstand op de loer, en dat is dat erfgoed en cultuur een onbeweeglijk en onveranderlijk pantheon vormen waarin een identiteit huist die zuiver en vrij van vreemde smetten dient te worden behoed voor elke modificatie en corruptie. Doordat elke generatie, elk individueel mens het collectieve geheugen met eigen ogen beziet, filtert en aanvult, zijn erfgoed en cultuur per definitie fluïde concepten. Juist door het erfgoed, de cultuur en de geschiedenis te bestuderen, besef je dat die altijd aan verandering onderhevig zijn geweest. Het is het kenmerk van een levende cultuur dat zij andere culturen assimileert, imiteert of overneemt. Alleen dode culturen zijn gestold en onveranderlijk, als de ruïnes van Apollo’s heiligdom in Delphi.

Je kunt als mens op twee manieren veranderen. Je kunt besluiten anders over de dingen te denken en de dingen anders aan te pakken of je kunt je geheugen wissen, waarna alles vanzelf nieuw wordt. De eerste optie is nobel en moedig, omdat zij een wilsbesluit behelst, en de tweede optie is laf, zonder brute hersenoperatie niet goed denkbaar en belachelijk. Plus dat er geen enkele garantie bestaat dat je na het wissen van je geheugen niet in dezelfde oude fouten vervalt.

Auschwitz afbreken

Tegenwoordig heeft de misvatting postgevat dat we onze cultuur kunnen veranderen door delen van ons collectieve geheugen te wissen. We trekken standbeelden omver en verwijderen foute boeken uit de bibliotheek. Nog onlangs las ik een bericht over Heather Levine, een lerares Engels aan de Lawrence High School in Massachusetts, die er trots op was dat haar leerlingen niet meer werden blootgesteld aan de Odyssee van Homerus. ‘Hahaha,’ had ze getwitterd, ‘Very proud to say we got the Odyssey removed from the curriculum this year!’ Ze vond het kennelijk niet eens nodig om daarbij uit te leggen dat die tekst uit de zevende eeuw voor Christus in haar ogen niet voldeed aan de hedendaagse normen van politiek correct denken over vrouwen, slaven en vreemde volkeren. Maar hierbij vraag ik mij één ding af: hoe kunnen we trots zijn op de vooruitgang die we hebben geboekt en ons bewust worden van de vooruitgang die we nodig nog moeten boeken wanneer het ons verboden wordt kennis te nemen van hoe het vroeger was?

Als we alle onwelgevallige herinneringen willen schrappen uit ons collectieve geheugen, zouden we ook Auschwitz moeten afbreken. Maar het idee was juist dat we de herinnering levend wilden houden om te voorkomen dat ooit nog hetzelfde zou gebeuren. We moeten heel erg goed onthouden wat koning Leopold in Congo heeft uitgevreten. Het zou een affront zijn jegens zijn slachtoffers als we hem uit ons geheugen zouden bannen.

Dankzij haar collectieve geheugen kan de mensheid voortborduren op eerdere successen en leren van vroegere fouten. Bij cultuureducatie moeten die vroegere fouten niet verzwegen worden, maar uitvoerig belicht. Alleen zo kunnen we leren. Ook de zwarte bladzijden van onze geschiedenis behoren tot ons erfgoed.

Deze tekst werd geschreven in opdracht van Canon Cultuurcel (departement Onderwijs en Vorming), departement Cultuur, Jeugd, Media en Faro, Vlaams steunpunt voor cultureel erfgoed, voor de Dag van de Cultuureducatie. Die vindt vandaag online plaats, met als thema ‘Erfgoed is’.

Bron: De Standaard


Waarom een heel klein beetje zelfcensuur nooit beter kan zijn

Freddy Mortier & Aubry Cornelis
Voorzitter & woordvoerder deMens.nu

Dit opiniestuk verscheen op 23 oktober 2020 op demorgen.be met een verwijzing in de weekendkrant van 24 oktober 2020.

Volgens een enquête via de app Teacher Tapp, afgenomen na de moord op Samuel Paty, zal een op de vier leerkrachten ‘omzichtiger’ zijn met gevoelige thema’s. Maar was de Franse leerkracht niet al omzichtig geweest? Hij had zijn leerlingen vooraf ingelicht: er zouden Mohammed-cartoons worden getoond. Ze konden de klas verlaten. Toch is hij nu dood.

De dader van deze aanslag – in ware IS-stijl – handelde bovendien niet in een impuls bij het zien van de cartoons. Hij werd hiertoe aangezet en opgehitst. Op sociale media woedde een haatcampagne tegen Paty’s lesmethode. Cynischer kan niet: een leraar die het idee van de vrijheid van meningsuiting wil doorgeven aan een nieuwe generatie, sterft door het misbruik van dat idee door fanatici op Facebook.

BETER GEDEISD

Houden we ons nu maar beter gedeisd? We roepen wel altijd verontwaardigd in koor dat er over onze fundamentele waarden niet te onderhandelen valt. Maar terwijl we die voordeur dichtslaan, zetten we de achterdeur vaak al op een kier. Zouden we niet beter toch rekening houden met gevoeligheden, zeker die van religieuze aard? Moeten we per se de grenzen van vrijheden aftasten? Zou een heel klein beetje zelfcensuur soms niet beter kunnen zijn?

Wat kopen we voor dat terugdeinzen? Niet veel. We spelen dan regelrecht in de kaart van extremisten. We geven het signaal dat het geweld ergens begrijpelijk is en dus niet helemáál misplaatst. Het slachtoffer had beter kunnen opletten, nietwaar… En dat is natuurlijk nonsens. Geen enkele mening, lesmethode, grap of verwensing rechtvaardigt moord en groteske barbarij als retributie.

Vanwaar die extreme reactie? Voltaire schreef het al in zijn verhandeling over tolerantie: het wordt enkel geëvenaard door de belachelijkheid van hun overtuigingen. Fanatici vrezen immers dat godsdienstige verzinsels die zij letterlijk nemen en waargebeurd achten, bij het minste onderzoek worden ontmaskerd voor wat ze zijn: prietpraat. Dat gezichts- en machtsverlies compenseren ze met bloedvergieten. Vandaar ook de ernstige dreigementen ten aanzien van wie het geloof de rug toekeert. Elke afvallige is een te vermijden blamage.

EFFECTIEF VACCIN

Maar is zelfcensuur dan geen signaal dat je de gevoeligheden van de ander respecteert? Een uitgestoken hand? Voor fanatici volstaat dat niet. Hun intolerantie is aanstekelijker dan het coronavirus. Ze nemen aan alles aanstoot en zijn enkel tevreden met de zuiverheid van een gesloten, uniforme gemeenschap – Mosul of Raqqa onder IS, het Genève van Calvijn of andere ‘steden van God’.

De open samenleving is niet gebaat met zelfcensuur, wel met het onverminderd promoten van die vrijheid op meningsuiting. Fanatici zien dat terecht als een effectief vaccin tegen de maatschappelijke ziekte die zij verspreiden. De Engelse filosoof J.S. Mill vond het essentieel dat alle ideeën, ook de zotste, kunnen circuleren. Of iets waar is, of houdbaar, of waardevol, zal wel blijken uit het publieke debat.

Tolerantie komt niet tot stand door burgers af te schermen van meningen die de hunne niet zijn. Ook niet als die hen beledigen. Alleen de confrontatie kan de eigen overtuiging bijsturen en scherpstellen. Dat wil niet zeggen dat je je niet beledigd mag voelen. Er is ook niemand die in jouw plaats mag oordelen of dat gevoel terecht of misplaatst is. De idee is dat je duidt waarom je dingen niet vindt kunnen, en dat je daarvoor jouw recht op vrije meningsuiting uitoefent.

Is er dan geen enkele grens aan de vrijheid van meningsuiting? Toch wel. In ons land is wettelijk bepaald waar een mening eindigt en waar aanzetten tot haat begint. Zo garanderen we een fundamentele vrijheid maximaal zonder dat we haatpredikers of kwaadwillige ideologen onze samenleving laten destabiliseren. Het principe is duidelijk: mensen hebben rechten, metafysische constructies en sociologische concepten niet.

ZWIJGEN IS NIET ALTIJD GOUD

Er bestaat dus niet zoiets als het recht om niet beledigd te worden. Toch heeft religie hier een historische uitzondering bekomen. Het wemelt in Europa van (restanten van) wetten die godslastering bestraffen. Wereldwijd zijn blasfemiewetten zelfs meer regel dan uitzondering. Je wordt zonder proces van je vrijheid beroofd of moet vrezen voor je leven wanneer je god in vraag stelt of diens plaatsvervangers op aarde bekritiseert.

We krijgen het steeds moeilijker om deze praktijken overal met luide stem te veroordelen als we in onze eigen klaslokalen en publieke ruimte steeds vaker zwijgen. We zijn het Samuel Paty, en elke leerkracht, verschuldigd om pal achter onze waarden te blijven staan.


Tom Hannes: Lucretius blijft inspireren

Volgens de online Van Dale betekent het woord epicurisme ‘genotzucht’. Dat is niet eerlijk. Maar wel typisch voor de reputatie van die filosofische leer. Al in de eerste eeuw voor Christus kreeg de Romeinse schrijver Lucretius het daarvan op zijn heupen. Hij schreef een tekst om de eer van de leer te redden: De rerum natura (Over de aard der dingen). Van Lucretius zelf weten we zo goed als niets, maar zijn Rerum staat geboekstaafd als een literair en filosofisch meesterwerk. In 7.400 briljante verzen geeft het de epicurische visie weer op psychologische, natuurkundige, religieuze en morele zaken. Het is zo imponerend dat na de dood van Lucretius niemand minder dan Cicero, nochtans publiek een vijand van zijn filosofie, de tekst postuum liet publiceren.

Waarom gruwen de klassieken zo van de epicuristen? Omdat ze atomisten zijn. En omdat ze verklaren alleen maar genot na te streven. Atomisten zien de wereld niet als het toneel van een goddelijk plan, maar als een schouwspel van toevallig botsende atomen. De botsingen vormen weliswaar indrukwekkende structuren en organismes, maar die komen louter tot stand door natuurlijke omstandigheden. Ze ontstaan, veranderen en keren terug naar de atomenzee. In zo’n absurde wereld, stellen de epicuristen, betekent ‘een goed leven leiden’ niets anders dan genot nastreven.

Zoiets poneren is om problemen vragen. Vooral in het toenmalige Rome. Een conservatieve tendens trok door de republiek en in die kringen werd het epicurisme met even grote huivering bekeken als mei ’68 door onze hedendaagse conservatieven: als een nihilistisch relativisme dat door losbandig genotzucht te prediken de geesten verzwakt en de maatschappij vernietigt.

Maar met losbandigheid heeft het epicurisme niets te maken. Het pleit net voor een gedisciplineerd, haast ascetisch onderzoek naar de precieze voorwaarden van menselijk genot in de absurde wereld. Epicuristen doorprikken valse geluksbeloften –zoals overdaad en luxe. Dat is in onze tijden, waarin consumptie van verslavende producten gezien wordt als een uiting van persoonlijke vrijheid, geen gemakkelijke boodschap. Maar het klopt wel: hoe eenvoudiger je leven, des te makkelijker je ervan kunt genieten. Vrijwillige eenvoud, welteverstaan. Want opgelegde karigheid voelt alleen bitter. Daarom werken austerity politics nooit.

Andere valse beloften worden geleverd door religieuze en culturele tradities. Ronkende concepten als een goddelijk plan, offergaven, een ziel, een hiernamaals, glorieuze wapenfeiten en nationale eer beloven misschien wel waardigheid en geluk. Ze dreigen in elk geval met het allerergste als aan hun status wordt getornd. Maar Lucretius toont in talloze voorbeelden aan hoeveel miserie wordt voortgebracht onder het mom van zulke verheven idealen. Niet het epicurisme, is zijn besluit, maar het conservatisme vormt een nihilistisch gevaar. Het verzuurt het leven zwaar en vooral nodeloos.

Lucretius hamert op die boodschap. Er is dan ook een zekere urgentie aan verbonden. In zijn tijd evolueerde Rome razendsnel van een republiek naar een keizerrijk. Weinig later riep Augustus zichzelf uit tot goddelijk keizer. De conservatieve Romeinse waarden van pietas (vroomheid) en maiestas (grootsheid) worden luidop beleden, maar Augustus was net zo goed de man die de gladiatorenspelen populariseerde om het volk te sussen. Bij de dichter Vergilius bestelde hij de Aeneis, een nationalistisch epos over de goddelijke afkomst van Rome.

De rerum natura is daarmee niet alleen een filosofisch traktaat. Het is ook een poging om de Romeinse maatschappij te redden van een opkomende autocratische ideologie die eerder conservatieve ondeugden belichaamt dan conservatieve waarden. En ook daarin raakt Lucretius vandaag een snaar. Vanzelfsprekend is onze politieke situatie niet zomaar te vergelijken met de zijne. Gladiatorenspelen promoten is wat anders dan cultuurprijzen uitreiken aan Studio 100. En Vergilius de Aeneis laten schrijven is niet hetzelfde als een media-imperium opbouwen dat de ‘juiste’ politieke boodschap verspreidt. Maar het proces en de marsrichting zijn gelijkaardig.

In zijn tijd is Lucretius erin geslaagd een weergaloos filosofisch werk te schrijven dat tot vandaag kan inspireren. Maar de autocratische zwenking van Rome heeft hij niet kunnen verijdelen. Daarom zou ik hem in deze paasperiode een verrijzenis toewensen. Een beetje misschien om iets over hem te weten te komen. Maar veel meer om zijn hulp te krijgen tegen onze hedendaagse autocratische zwenking. Want voorlopig klinken de politieke en filosofische tegenstemmen daarin ontstellend zwakjes.

Bron: De Standaard.


Historicus Nico Wouters: ‘De Holocaust is een vorm van religie aan het worden

Onze geschiedenis is nooit helemaal verleden tijd. Vorig jaar vierde het hele land ’75 jaar Bevrijding’ en ook dit jaar zal de Tweede Wereldoorlog alomtegenwoordig blijven. In 2020 is het immers 75 jaar geleden dat de atoombom viel op Hiroshima en Nagasaki, dat in Potsdam Stalin, Churchill en Truman de kaart voor de Koude Oorlog tekenden, dat de gruwel van de concentratiekampen aan het licht kwam en dat Hitler zelfmoord pleegde. Tegelijk is het 80 jaar geleden dat nazi-Duitsland de Lage Landen en Frankrijk binnenviel, en dat Winston Churchill en Charles De Gaulle aan de macht kwamen. Het wordt dus opnieuw een druk jaar voor de historici van de Tweede Wereldoorlog, en zeker voor het CegeSoma, het ‘Belgisch expertisecentrum voor de geschiedenis van de conflicten in de twintigste eeuw’, dat deel uitmaakt van het Rijksarchief.

Nico Wouters, die sinds 2017 aan het hoofd staat van de wetenschappelijke instelling, ziet een aantal ontwikkelingen met lede ogen aan: ‘Het idee leeft dat wij inmiddels zo goed als alles weten over de Tweede Wereldoorlog. Vandaar dat het nu onze voornaamste taak zou zijn om lessen te trekken uit die oorlog: wat was goed en wat was fout? Het lijkt haast de essentie geworden van geschiedenisonderzoek: herdenken vanuit een moreel perspectief, werken met een kader van goed of fout.’

Dient de studie van de geschiedenis dan niet om het heden beter te begrijpen? Zijn er geen lessen te trekken uit het verleden?

Nico Wouters: Er valt uiteraard uit het verleden veel kennis te halen. En kennis van de historische context geeft ons inzicht in het heden. Hoe werken netwerken van de macht? Hoe bevechten sociale groepen hun plaats in het maatschappelijke veld en hoe kunnen ze die ook weer verliezen bijvoorbeeld? Maar dat is iets heel anders dan morele lessen trekken. Helaas is vandaag het morele en dus ook het politieke gebruik van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog aan de orde van de dag. Voortdurend krijgen we te horen dat historici lessen moeten trekken uit het verleden om maatschappelijk relevant te zijn. Terwijl historici wetenschappers zijn en dus kritische afstandelijkheid
moeten bewaren, ze moeten niet meehollen met de waan van de dag. Historici zijn alleen maatschappelijk relevant als ze wetenschappelijk relevant blijven.

Na de brand in het asielcentrum in Bilzen schreef de Antwerpse rector Herman Van Goethem: ‘De pyromanen van de jaren dertig zijn terug van weggeweest.’ U reageerde in een opiniestuk: ‘Parallellen met de jaren dertig zijn een slechte raadgever.’

Wouters: Met alle respect voor Herman, ik vond het te gemakkelijk om een aantal voor de hand liggende gelijkenissen met de jaren dertig op te sommen. Je hoeft geen doctor in de geschiedenis te zijn om vast te stellen dat er toen sprake was van nationalisme en populistische retoriek en dat we daar vandaag opnieuw mee te maken hebben. Wie naar parallellen zoekt, dreigt de soms belangrijkere verschillen te missen. Als de democratie in West-Europa ooit ten onder gaat, zal dat níét opnieuw door mannen in bruine hemden zijn. Onze samenleving is volstrekt anders dan die van de jaren dertig, de internationale context ook, dus ook de bedreigingen voor onze democratie zijn vandaag anders dan toen. Wie zich fixeert op gelijkenissen met vroeger, blijft vaak blind voor de echte gevaren.

Maar is het niet de taak van de historicus om met voorbeelden uit de geschiedenis te waarschuwen voor wat ‘slecht’ is?

Wouters: Het gebruik van de geschiedenis voor zo’n morele herinneringsplicht is een gevaar aan het worden. Het draagt vaak bij tot polemiek. Wie tot andere historische conclusies komt, dreigt moreel ‘fout’ te worden. Wie de parallellen met de jaren dertig nuanceert, is plots verdacht ‘rechts’. Kritische historici worden weggezet als negationisten. Zoiets is Christophe Busch overkomen, de directeur van Kazerne Dossin. Je kunt Busch toch onmogelijk verdenken van een foute agenda?

Christophe Busch kwam als directeur in conflict met de raad van bestuur van Kazerne Dossin, het Mechelse museum voor genocides in het algemeen en de Holocaust in het bijzonder.

Wouters: Kazerne Dossin wil een wetenschappelijk centrum zijn. Daarom is er naast een politiek samengestelde raad van bestuur en een directie ook een wetenschappelijke raad, samengesteld uit historici. Plotseling begint die raad van bestuur inhoudelijke beslissingen te nemen, tégen de directeur in en zonder de wetenschappelijke raad te raadplegen. De boodschap is duidelijk: ‘Niet de historici maar wij beslissen hoe wordt omgegaan met de geschiedenis, en wat goed en fout is.’ Het toont nog maar eens aan hoezeer de slinger doorgeslagen is en we in een ver doorgedreven politisering van het verleden terechtkomen.

U bent zelf lid van de wetenschappelijke raad van Kazerne Dossin. Een ander lid, de Gentse historicus Bruno De Wever, heeft al gedreigd met ontslag.

Wouters: Op 16 januari is er een vergadering van de wetenschappelijke raad, de eerste sinds het ontslag van Bush in november vorig jaar. Ik heb één vraag: ‘Wat zitten wij hier nog te doen?’ Die zaak is ook voor mij een probleem, want op die manier kan ik niet functioneren. Ik pas ervoor om als schaamlapje voor het politieke beleid
te dienen. Anno 2020 is de bewegingsruimte van academische experts in Vlaanderen uiterst beperkt. Wij mogen maar één richting uit kijken: die waarnaar de politiek wijst. Bij een gevoelig historisch thema als de Holocaust is die druk zelfs uitgesproken.

Veel draait rond de ‘uniciteit’ van de Holocaust: was de uitroeiing van de Europese Joden een uniek feit in de wereldgeschiedenis, of hebben er ooit nog vergelijkbare genocides plaatsgevonden?

Wouters: Ik mag het niet hardop zeggen, maar de Holocaust is een vorm van religie aan het worden. Dat is een gevaarlijke evolutie. Het is een onbedoeld gevolg van de manier waarop de erfenis van de Tweede Wereldoorlog al vele jaren lang opnieuw is gepolitiseerd. Rond de Holocaust is er een zeer instrumenteel beleid ontwikkeld, met veel herinneringseducatie. Na de Zwarte Zondag in 1991 besloot men onze jongeren bij duizenden Auschwitz, Breendonk of Kazerne Dossin te laten bezoeken. Dan zouden ze allemaal antiracisten worden en nooit meer op antidemocratische partijen stemmen. Die aanpak heeft dus niet gewerkt. Begrijpelijk: als je wilt vermijden dat er opnieuw een dictatuur komt die
zich bedient van een gedachtepolitie, doe je dat bij voorkeur níét door eenzijdig van bovenaf morele lessen op te leggen.

Wat moeten we dan wel doen?

Wouters: Ik ben voor een onderwijs dat opnieuw oog heeft voor historische context en kennisoverdracht. Kennis van het verleden leidt jongeren op tot burgers die zelf durven denken en aangereikte feiten en gegevens met kritische blik onderzoeken. Dat is een veel beter middel om ons democratisch weefsel te versterken dan moralistisch geïnspireerde bezoekjes aan een concentratiekamp.

Een rechter heeft Kamerlid en Schild & Vrienden- stichter Dries Van Langenhove gestraft met een verplicht bezoek aan Kazerne Dossin.

Wouters: Die straf is wellicht met de beste bedoelingen uitgesproken, maar het is een zeer naïeve kijk op hoe je geschiedenis zou kunnen gebruiken om iemand op te voeden tot democraat.

De regering-Jambon wil de geschiedenis ook bijsturen door een Vlaamse canon op te stellen en een Museum voor de Vlaamse geschiedenis te bouwen.

Wouters: De canon is inderdaad het zoveelste voorbeeld van de politieke instrumentalisering van de geschiedenis. Alleen was er een pavlovreactie bij historici om tégen de canon te zijn. Waarom? Dat voorstel ligt toch in de lijn van wat al twintig jaar gebeurt? Ik vind een canon uiteraard geen goed idee, maar de reactie erop leek me behoorlijk overtrokken. Als het initiatief er komt, moeten wij historici meewerken aan het opstellen van die lijst.

Nederland heeft in 2006 zo’n canon samengesteld. Dit jaar eiste de nieuwe minister van Cultuur aanpassingen aan de lijst.

Wouters: In Nederland gaan ze inderdaad nog verder met het onder druk zetten van historici. Er mag blijkbaar zelfs niet meer vrijuit geschreven en gesproken worden over de Gouden Eeuw en de slavenhandel. Historici krijgen zowaar het verwijt dat ze te veel proberen te weten en te begrijpen: voor de motieven van ‘daders’ moeten we niet te veel begrip willen opbrengen, toch’? Een aantal vragen mag je blijkbaar niet meer stellen, want dan ben je ‘immoreel’. Daar wil ik een vuist tegen maken. Nogmaals: ik pas voor geschiedschrijving als een vorm van moreel opstel waarin de historische feiten en de geschiedkundige context naar de marge worden geduwd.
Ook in België zullen historici de volgende twintig, dertig jaar veel meer aandacht hebben voor het koloniale verleden. We kunnen dus maar beter nu al krijtlijnen trekken en afspreken dat er in het vrije academische onderzoek geen morele a priori’s mogen zijn. Anders hoeven we niet eens te beginnen aan dat onderzoek van het koloniale verleden. Waarom zouden we al die archieven nog doorploegen, alleen om uitgescholden te worden voor neokolonialen of zelfs racisten?

Anders dan in België bestaat er in Nederland een soort ‘nationale geschiedenis’, ook over de Tweede Wereldoorlog. Wijlen Loe de Jong, de auteur van het 12-delige standaardwerk Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, was zowat de officiële geschiedschrijver des vaderlands.

Wouters: Het Nationaal Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) werd opgericht de dag na de bevrijding van Nederland. Bij ons wilden de politieke partijen in 1945 de Tweede Wereldoorlog zo snel mogelijk vergeten. Geloof het of niet: men wilde die pagina omslaan en doen alsof de Tweede Wereldoorlog nooit had plaatsgevonden.
Pas in 1967 werd in Brussel het Navorsings- en Studiecentrum voor de Geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog opgericht, de voorloper van het Cegesoma. De archieven moesten dringend worden verzameld, ook die van oorlogsmisdadigers. Op dat moment was het eigenlijk al te laat. Na een groot collectief conflict als een oorlog moet men zo snel mogelijk de basisinformatie centraal verzamelen en veiligstellen. Dat is bijvoorbeeld na de Duitse eenmaking gebeurd met de Stasi-archieven. In België is dat niet gebeurd, ook bij latere gebeurtenissen niet. Zo zijn na de eenmaking van de politie veel oude archieven zoek geraakt. Archiefontsluiting is in België nog altijd kind van de rekening.
In de jaren vijftig en zestig had elke zuil en elke ideologische stroming in dit land zijn eigen geschiedenis ontwikkeld. De beeldvorming over de Tweede Wereldoorlog was dus al vastgelegd, terwijl het historisch onderzoek nog moest beginnen. Dat is de reden waarom er nog zo veel clichés over de oorlog leven. Al ligt dat soms ook aan onszelf. Mijn boek over de oorlogsburgemeesters is haast onleesbaar. Ik hoop dat Koen Aerts mij vergeeft, maar zijn doctoraat over de nawerking van de repressie is dat ook. Alleen is zijn onderzoek bijzonder relevant. Koen toont onweerlegbaar aan dat de zwaarst veroordeelde collaborateurs in de praktijk veel minder streng zijn bestraft dan lijkt uit de tekst van de vonnissen. Maar dat inzicht is in Vlaanderen amper doorgedrongen.

‘De idealistische collaborateur’ is nog altijd het beeld dat in brede kringen leeft.

Wouters: Welja. Iemand als Bart Maddens kan vandaag opnieuw doodleuk zeggen dat ‘collaborateurs eigenlijk goede Vlamingen waren die door de Duitsers werden misleid’ en door de anti-Vlaamse repressie zijn gestraft. Dan zie je toch dat die oude beeldvorming en het ‘eigen gelijk’ nooit echt zijn weggeweest, ondanks decennialang academisch onderzoek.

Maddens is hoogleraar aan de faculteit politieke wetenschappen van de KU Leuven.

Wouters: Vanaf de jaren zestig wilden historici bewijzen dat ze au-dessus de la mêlée stonden en niet meer aan het handje liepen van partijen, politici, zuilen of bewegingen. Daardoor ontstond zelfs een soort consensus onder Belgische historici, die heeft geduurd tot de jaren negentig, zeg maar: tot de generatie van Bruno De Wever. Historici hebben nog altijd niet de gewoonte om echt te discussiëren. Onze academische cultuur is te veel een consensuscultuur gebleven. We moeten weer scherper voor elkaar durven te zijn. De meeste van onze studies en boeken bereiken een veel te beperkte kring, ook omdat er zo weinig debat over de inhoud is.
Samen met een aantal collega’s schreven we in 2007 in opdracht van de Senaat Gewillig België, een kanjer van een boek van meer dan duizend pagina’s over de Jodenvervolging. Het bevat een schat aan informatie en zit vol nieuwe inzichten, maar niemand leest zo’n studie. En helaas lijkt geen enkele tv-zender nog bereid daarvan een documentaire te maken. Op tv moet het altijd over ‘vandaag’ gaan. Ook zogenaamde historische programma’s moeten antwoord bieden op vragen van nu, het moet over gewone mensen gaan, en zeker niet over de economie of over het bestuur van tachtig jaar geleden.

In alle eindejaarslijstjes was er heel wat waardering voor Kinderen van de collaboratie en Kinderen van het verzet. U kunt de impact daarvan toch niet onderschatten?

Wouters: Natuurlijk is met die reeksen fantastisch werk geleverd, en Koen Aerts heeft voor een uitstekende wetenschappelijke begeleiding gezorgd. Toch blijf ik erbij: ‘Kinderen van’ gaat níét over geschiedenis. Het zijn getuigenissen van mensen die vertellen hoe ze het verleden hebben beleefd. Het gaat over emoties, over
hun persoonlijke omgang met het verleden. Zuiver historische documentaires over het verzet, de collaboratie of de koningskwestie zijn haast niet meer mogelijk. Straks komen ‘de kinderen van de Holocaust’, maar een degelijke reeks over de Jodenvervolging is er niet. Dat is het fundamentele verschil met de tv-reeksen van Maurice De Wilde in de jaren tachtig. Met alle kritiek die op zijn aanpak en zijn historische methode te maken is, De Wilde was uniek omdat hij cutting edge nieuw
historisch onderzoek op de beeldbuis gooide en miljoenen Vlamingen met zijn bevindingen confronteerde. Dat krijg je vandaag aan Canvas niet meer verkocht.

Is de minimale slagkracht van de Belgische historici ook een zaak van te weinig middelen?

Wouters: Natuurlijk. In ons land beschikt het historisch onderzoek en vooral de archiefontsluiting over uitermate bescheiden budgetten. Er ligt nog kilometers aan archieven te wachten op digitalisering. Maar daarvoor hebben wij de mensen en de middelen niet, en dus gaat het allemaal veel te traag. Als ik dan zie hoeveel geld er bij ’75 jaar Bevrijding’ voorhanden was voor klank- en lichtspelen en historische optochten en reenactments, dan vraag ik me af wat eigenlijk belangrijk is. Ik heb niets tegen die feesten. Maar slechts een paar procenten van dat geld zou het onderzoek naar de Tweede Wereldoorlog voor de volgende tien jaar een geweldige boost hebben gegeven. Had men bij wijze van spreken vorig jaar één tank geschrapt uit een van die herdenkingsstoeten, dan was er geld voor het echte historisch onderzoek.

Indien u meer geld had, in welk onderzoek zou u dan investeren?

Wouters: Veel boeken wachten om geschreven te worden. Er is nog geen wetenschappelijk overzichtswerk over het verzet in Vlaanderen, geen standaardwerk over de Duitse bezetter, geen sociale geschiedenis van de oorlogsjaren. We hebben nog altijd geen goed, omvattend basiswerk over de koloniale geschiedenis van
Congo. We weten ook nog altijd niet precies wie onder de Duitse bezetting de verplichte tewerkgestelden waren: boeren, jongeren of arbeiders? Hetzelfde geldt voor politieke gevangenen en krijgsgevangenen. We werken ook nog vaak met ‘gangbare cijfers’ die in de historische literatuur voortdurend terugkeren, maar waarvan niemand weet of ze juist zijn. Ook dat moet dringend onderzocht. Vandaar dat ik het spijtig vind dat er nog elke week boeken verschijnen over de Tweede Wereldoorlog die vaak een herhaling zijn van andere boeken.

Voor de vuist weg: Ik ontsnapte uit Auschwitz, Vrijwillig naar Auschwitz, Auschwitz 13917: hoe ik de concentratiekampen overleefde, De apotheker van Auschwitz, De bibliothecaresse van Auschwitz, De tatoeëerder van Auschwitz…

Wouters: (glimlacht) U mag hier eigenlijk niet om lachen. Natuurlijk, het is niet slecht dat er voor dit onderwerp aandacht bestaat. Voor mij mag die spektakelmusical van Studio 100 over de Tweede Wereldoorlog best 650.000 mensen trekken. Alleen blijven essentiële historische werven braak liggen omdat daarvoor geen geld is. Soms bekruipt me het gevoel dat Vlaanderen niet zit te wachten op historici die hun rol willen spelen. Bruno De Wever en ik zeggen al vijf jaar dat we dat werk over het verzet in Vlaanderen gaan schrijven. Maar het komt er maar niet van. We hebben allebei zo veel werk dat het schrijven van boeken een bezigheid is voor onze vrije tijd. Ik wil niet klagen. Ik schrijf in de trein, daar ben ik intussen bedreven in. Maar het blijft hobbyisme, rommelen in de marge.

Nico Wouters

  • 1972 Geboren in Essen
  • 2004 Doctor in de geschiedenis (UGent) – 2004-2006 Onderzoeker CegeSoma
  • 2006-2011 Erfgoedbeleidscoördinator Mechelen
  • 2011-2017 Hoofd Onderzoek CegeSoma
  • 2017-heden Hoofd CegeSoma
  • 2014-heden Gastprofessor Universiteit Gent
  • 2015-heden Honorary Fellow University Kent
    Was (co-)auteur of editor van boeken als: Oorlogsburgemeesters (2004), De Führerstaat (2007), Gewillig België (2007), Transitional Justice and Memory in Europe (2014), Nations, Identities and the First World War (2018)

Bron: Knack.